Dutch Vocabulary
Click on letter: GT-Google Translate; GD-Google Define; H-Collins; L-Longman; M-Macmillan; O-Oxford; © or C-Cambridge

GT GD C H L M O
a

GT GD C H L M O
about /əˈbaʊt/ = PREPOSITION: over, ongeveer, om, omtrent, met betrekking tot, betreffende, omstreeks, rondom, aangaande, zowat; ADVERB: ongeveer, om; USER: over, ongeveer, over de, over het, om

GT GD C H L M O
all /ɔːl/ = ADJECTIVE: alle, al, elk, heel, ieder, gans, enig; NOUN: al; PRONOUN: alles; ADVERB: geheel, helemaal, heel, volkomen, een en al; USER: alle, alles, al, allemaal, allen

GT GD C H L M O
am /æm/ = USER: am, ben, pm, uur, ik

GT GD C H L M O
an /ən/ = ARTICLE: een; USER: een, van een, de

GT GD C H L M O
and /ænd/ = CONJUNCTION: en; USER: en, en de, en het

GT GD C H L M O
animate /ˈæn.ɪ.mət/ = ADJECTIVE: levend, bezield, levendig; VERB: bezielen, verlevendigen, opwekken, leven geven, aanwakkeren, aanvuren; USER: bezielen, verlevendigen, bezield, animeren, animatie

GT GD C H L M O
artificial /ˌɑː.tɪˈfɪʃ.əl/ = ADJECTIVE: kunstmatig, gekunsteld, gemaakt, onnatuurlijk; USER: kunstmatig, kunstmatige, artificiële, kunstlicht, kunst

GT GD C H L M O
as /əz/ = ADVERB: als, zoals, evenals; CONJUNCTION: als, zoals, aangezien, want, terwijl, daar, wanneer, toen, naarmate; USER: als, zoals, aangezien, zo, vanaf

GT GD C H L M O
at /ət/ = PREPOSITION: op, bij, in, aan, van, om, naar, tegen, te, voor, ter, tot, à; USER: bij, op, tegen, in, aan

GT GD C H L M O
awakening /əˈweɪ.kən.ɪŋ/ = NOUN: ontwaken, ontnuchtering; USER: ontwaken, wekken, bewustwording, wakker, awakening

GT GD C H L M O
be /biː/ = VERB: worden, zijn, liggen, staan, gebeuren, wezen, verkeren; USER: zijn, worden, te, wel, is

GT GD C H L M O
become /bɪˈkʌm/ = VERB: worden, goed staan, betamen, voegen, passen; USER: worden, geworden, uitgegroeid, uitgegroeid tot, te worden

GT GD C H L M O
becoming /bɪˈkʌm.ɪŋ/ = ADJECTIVE: betamelijk, gepast, passend, netjes, oorbaar, bevallig; NOUN: goed staand; USER: steeds, worden, het worden, weg, geworden

GT GD C H L M O
behind /bɪˈhaɪnd/ = ADVERB: achter, achteraan, achterom, van achteren, te laat, ten achteren; PREPOSITION: achter, na, over; USER: achter, achteren, wanhopig voor, wanhopig, achter de

GT GD C H L M O
breakthrough /ˈbreɪk.θruː/ = NOUN: doorbraak; USER: doorbraak, baanbrekende, doorbraak te, doorbraaktijd

GT GD C H L M O
but /bʌt/ = PREPOSITION: maar, behalve, buiten, uitgenomen; CONJUNCTION: maar, doch; ADVERB: slechts, enkel; USER: maar, doch

GT GD C H L M O
by /baɪ/ = PREPOSITION: door, van, op, met, bij, per, aan, volgens, tegen, langs, over, voorbij, naast, om, dichtbij, nabij; USER: door, van, bij, op, met

GT GD C H L M O
can /kæn/ = NOUN: kan, blikje, inmaakblik; VERB: kunnen, inblikken, inmaken, afdanken; USER: kan, kunnen, kunt, blikje

GT GD C H L M O
compassionate /kəmˈpæʃ.ən.ət/ = ADJECTIVE: mededogend, meedogend, medelijdend; VERB: zich erbarmen; USER: mededogend, medelijdend, compassionate, medelevend, medelevende

GT GD C H L M O
created /kriˈeɪt/ = VERB: creëren, scheppen, teweegbrengen, voortbrengen, benoemen tot, aanstellen tot; USER: gecreëerd, aangemaakt, gemaakt, geschapen, opgericht

GT GD C H L M O
develop /dɪˈvel.əp/ = VERB: ontwikkelen, maken, uitbreiden, ontvouwen, ontginnen, doen ontstaan, formeren; USER: ontwikkelen, te ontwikkelen, ontwikkeling, ontwikkeling van, de ontwikkeling

GT GD C H L M O
developed /dɪˈvel.əpt/ = ADJECTIVE: ontwikkelend; USER: ontwikkeld, ontwikkelde, ontwikkelden, ontwikkeling, ontwikkelen

GT GD C H L M O
dream /driːm/ = NOUN: droom, droombeeld; VERB: dromen, mijmeren, zich stellen; USER: droom, dromen, dream, droom van

GT GD C H L M O
elderly /ˈel.dəl.i/ = ADJECTIVE: hoogbejaard, bedaagd, ietwat bejaard; USER: ouderen, bejaarden, bejaarde, oudere, oude

GT GD C H L M O
electronic /ɪˌlekˈtrɒn.ɪk/ = ADJECTIVE: electronisch; USER: electronisch, elektronische, voor elektronische, Bron voor elektronische, elektronisch

GT GD C H L M O
emotions /ɪˈməʊ.ʃən/ = NOUN: emotie, ontroering, aandoening, gewaarwording; USER: emoties, gevoelens, emoties te, emotie

GT GD C H L M O
entertain /en.təˈteɪn/ = VERB: vermaken, onderhouden, koesteren, amuseren, onthalen, recipiëren, gastvrij ontvangen, ingaan op, in overweging nemen; USER: vermaken, entertainen, te vermaken, onderhouden, vermaak

GT GD C H L M O
even /ˈiː.vən/ = ADVERB: zelfs; ADJECTIVE: gelijkmatig, gelijk, effen, vlak, quitte; NOUN: avond; VERB: effenen, gelijkmaken, gelijkstellen; USER: zelfs, ook, nog, eens

GT GD C H L M O
eventually /ɪˈven.tju.əl.i/ = ADVERB: tenslotte; USER: tenslotte, uiteindelijk, eventueel, termijn

GT GD C H L M O
every /ˈev.ri/ = ADJECTIVE: elk, iedere, ieder, al, alleman; PRONOUN: iedereen; USER: iedere, ieder, elk, elke, alle

GT GD C H L M O
expressions /ɪkˈspreʃ.ən/ = NOUN: uitdrukking, uiting, gezegde, bewoording, zegswijze, betuiging, uitpersing; USER: uitdrukkingen, expressies, uitingen, blijken, uitdrukking

GT GD C H L M O
friends /frend/ = NOUN: vriend, vriendin; USER: vrienden, vrienden van, vriendengroepen

GT GD C H L M O
from /frɒm/ = PREPOSITION: van, uit, vanaf, vanuit, door, naar, met ingang van, vandaan, sedert, ten gevolge van, wegens, van ... af; USER: van, uit, vanaf, vanuit, van de

GT GD C H L M O
girl /ɡɜːl/ = NOUN: meisje, meid, deern; USER: meisje, meid, meisje van, Het meisje, vrouw

GT GD C H L M O
go /ɡəʊ/ = VERB: gaan, lopen, vertrekken, verdwijnen, verlopen, gangbaar zijn, van stapel lopen, worden; NOUN: gang, het gaan, beurt, vaart, mode, vuur, fut, bezieling; USER: gaan, ga, naar, te gaan, gaat

GT GD C H L M O
grow /ɡrəʊ/ = VERB: groeien, toenemen, telen, worden, aangroeien, ontstaan, wassen, gebeuren, toegaan, aanbouwen, voortgang hebben, aanstuiven; USER: groeien, te groeien, groeit, laten groeien, kweken

GT GD C H L M O
has /hæz/ = VERB: hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen; USER: heeft, is, biedt, beschikt, beschikt over

GT GD C H L M O
have /hæv/ = USER: have-, have, hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen; USER: hebben, moeten, zijn, moet, heb

GT GD C H L M O
hello /helˈəʊ/ = NOUN: hallo, begroeting, verwelkoming; USER: hallo, hello, Welkom, gedag, hello is

GT GD C H L M O
help /help/ = VERB: helpen, ondersteunen, bijstaan, assisteren, hulp verlenen, bedienen, ronddienen; NOUN: hulp, ondersteuning, steun, bijstand, helper, het bijstaan, helpster; USER: helpen, help, hulp, te helpen, helpen bij

GT GD C H L M O
here /hɪər/ = ADVERB: hier, hierheen; USER: hier, even, here, zich hier, hier op

GT GD C H L M O
his /hɪz/ = PRONOUN: zijn, van hem, de zijne, het zijne; USER: zijn, hij

GT GD C H L M O
hope /həʊp/ = NOUN: hoop, verwachting; VERB: hopen, verwachten; USER: hoop, hopen, hoop dat, hopen dat

GT GD C H L M O
how /haʊ/ = ADVERB: hoe; NOUN: manier, wijze, wijs; CONJUNCTION: wanneer, zoals, als, nadat; USER: hoe, hoe de, manier waarop, wijze, manier

GT GD C H L M O
human /ˈhjuː.mən/ = ADJECTIVE: menselijk, mensen-, goedhartig; USER: menselijk, menselijke, mens, de menselijke, mensenrechten

GT GD C H L M O
i /aɪ/ = PRONOUN: ik, mij, me; USER: ik, i, ik heb, mij, me

GT GD C H L M O
impact /imˈpakt/ = NOUN: botsing, slag, schok, stoot; VERB: stoten, indrijven; USER: botsing, effect, gevolgen, invloed, effecten

GT GD C H L M O
in /ɪn/ = PREPOSITION: in, op, bij, aan, te, uit, naar, ter, over, volgens, voor-; ADVERB: binnen, thuis; USER: in, op, in de, van, in het

GT GD C H L M O
intelligence /inˈtelijəns/ = NOUN: verstand, intellect, vernuft, nieuws, bevattingsvermogen, verkenning, mededelingen, navorsing, berichten; ADJECTIVE: intelligentie-; USER: verstand, intelligentie, inlichtingen, intelligence, inlichtingendiensten

GT GD C H L M O
interaction /ˌɪn.təˈræk.ʃən/ = NOUN: wisselwerking; USER: wisselwerking, interactie, actie, interacties, beweging

GT GD C H L M O
interactions /ˌɪn.təˈræk.ʃən/ = NOUN: wisselwerking; USER: interacties, wisselwerkingen, interactie, interactions, wisselwerking

GT GD C H L M O
into /ˈɪn.tuː/ = PREPOSITION: in, tot, te, binnen, per; USER: in, tot, naar, in de, op

GT GD C H L M O
is /ɪz/ = USER: is, ligt, wordt, is het

GT GD C H L M O
join /dʒɔɪn/ = VERB: zich aansluiten, toetreden tot, samenvoegen, verenigen, toevoegen, ontmoeten, zich verenigen, bijvoegen, opstappen; NOUN: verbinding, koppeling, verbindingsplaats; USER: toetreden tot, zich aansluiten, sluiten, toetreden, deelnemen

GT GD C H L M O
journey /ˈdʒɜː.ni/ = NOUN: reis, tocht, trip, toer; VERB: reizen, trekken; USER: reis, tocht, je reis, rit, weg

GT GD C H L M O
just /dʒʌst/ = ADVERB: net, gewoon, enkel, alleen maar, juist, precies, zoëven; ADJECTIVE: juist, rechtvaardig, gerechtvaardigd, rechtmatig, gegrond; NOUN: steekspel, toernooi; VERB: steekspel houden; USER: net, gewoon, enkel, slechts, alleen

GT GD C H L M O
kids /kɪd/ = NOUN: kinderen; USER: kinderen, Kids, kinder, kind, jonge geitjes

GT GD C H L M O
kinds /kaɪnd/ = NOUN: soort, aard, slag, natuur; USER: soorten, allerlei, soort, vormen, mogelijke

GT GD C H L M O
latest /ˈleɪ.tɪst/ = ADJECTIVE: laatst; NOUN: laatste nieuws, laatste mode; USER: laatst, nieuwste, laatste, recentste, meest recente

GT GD C H L M O
learn /lɜːn/ = VERB: leren, vernemen, aanleren, horen, erachter komen, onderwijzen; USER: leren, te leren, leer, leert, weten

GT GD C H L M O
like /laɪk/ = ADJECTIVE: zoals, gelijk, soortgelijk, dergelijk; PREPOSITION: zoals, als, zo; CONJUNCTION: zoals, als, alsof; VERB: willen; NOUN: gelijke; USER: zoals, als, alsof, net als

GT GD C H L M O
live /lɪv/ = VERB: leven, wonen, leven van, bestaan, huizen, uithouden, resideren, gevestigd zijn, in het leven blijven, in praktijk brengen, aan de kost komen; ADJECTIVE: levend, in leven, echt, levendig, onder stroom, in beweging, pienter, krachtig, druk; USER: wonen, leven, woont, woon, leeft

GT GD C H L M O
m /əm/ = USER: m, m., meter

GT GD C H L M O
machine /məˈʃiːn/ = NOUN: machine, toestel, automaat, werktuig, naaimachine, auto, fiets, rijwiel, vliegtuig, badkoets, flets; VERB: machinaal vervaardigen; USER: machine, apparaat, computer, automatische, toestel

GT GD C H L M O
me /miː/ = PRONOUN: mij, me, ik; USER: me, mij, ik, mij op

GT GD C H L M O
more /mɔːr/ = ADVERB: meer, verder, meerder; PRONOUN: meer; USER: meer, more, verder

GT GD C H L M O
my /maɪ/ = PRONOUN: mijn, m'n; USER: mijn, My, m'n, Uw

GT GD C H L M O
name /neɪm/ = NOUN: naam, benaming, voornaam, naamwoord; VERB: noemen, benoemen, heten, dopen, tot de orde roepen; USER: naam, naam van, benaming, name, de naam

GT GD C H L M O
nice /naɪs/ = ADJECTIVE: mooi, leuk, aardig, lekker, fijn, aangenaam, prettig, heerlijk, lief, smakelijk, fatsoenlijk, subtiel; USER: nice, leuk, mooi, aardig, lekker

GT GD C H L M O
of /əv/ = PREPOSITION: van, over, bij; USER: van, van de, van het, of, over

GT GD C H L M O
on /ɒn/ = ADVERB: op, door, verder, voort, erop; PREPOSITION: op, over, aan, in, bij, met, om, te, na, on-suffix, on; USER: op, over, aan, op de, on

GT GD C H L M O
only /ˈəʊn.li/ = ADVERB: alleen, slechts, enkel, maar, pas, eerst; CONJUNCTION: alleen, maar; ADJECTIVE: enkel, enig, enigst; USER: alleen, slechts, enkel, maar, enige

GT GD C H L M O
out /aʊt/ = ADVERB: uit, buiten, eruit, weg, af, daarbuiten, erbuiten, uiterlijk, voorbij; PREPOSITION: uit, langs; NOUN: uitweg; USER: uit, buiten, eruit, niet, op

GT GD C H L M O
people /ˈpiː.pl̩/ = NOUN: mensen, personen, volk, men, lieden, lui, ouders, naaste familie, parochie, gemeente; VERB: bevolken, bevolkt worden; USER: mensen, personen, volk, mensen die, men

GT GD C H L M O
please /pliːz/ = VERB: behagen, bevallen, believen, gelieven, aanstaan, voldoen; USER: alstublieft, alsjeblieft, behagen, kunt, kunt u

GT GD C H L M O
real /rɪəl/ = ADJECTIVE: echt, werkelijk, reëel, daadwerkelijk, waar, wezenlijk, vast, zakelijk, effectief, onvervalst; NOUN: reaal; USER: echt, reëel, echte, real, reële

GT GD C H L M O
realize /ˈrɪə.laɪz/ = VERB: realiseren, beseffen, verwezenlijken, begrijpen, maken, halen, verwerkelijken, opbrengen, zich voorstellen, bevatten, te geld maken, winst maken; USER: realiseren, beseffen, te realiseren, realiseert, realiseren van

GT GD C H L M O
robot /ˈrəʊ.bɒt/ = NOUN: robot, machinemens, automatisch verkeerssein; ADJECTIVE: automatisch; USER: robot, de robot

GT GD C H L M O
robotics /rəʊˈbɒt.ɪks/ = USER: robotica, robotics, robots, de robotica, robotica van

GT GD C H L M O
serve /sɜːv/ = VERB: dienen, serveren, bedienen, fungeren, helpen, schenken, betekenen, voorzien in, voldoen aan, bekleden, dienstig zijn; NOUN: serve; USER: dienen, serveren, bedienen, te dienen, dienst

GT GD C H L M O
shapes /ʃeɪp/ = VERB: vormen, maken, formeren, modelleren, fatsoeneren; NOUN: vorm, gestalte, gedaante, model, blok, lichamelijke conditie, fatsoen; USER: vormen, shapes, vorm, uniek, modellen

GT GD C H L M O
smart /smɑːt/ = NOUN: smart, chic, pijn; ADJECTIVE: slim, knap, elegant, chic, bijdehand, gewiekst, zwierig, modieus, gevat; USER: smart, slim, slimme, tijd, tijd voor

GT GD C H L M O
so /səʊ/ = ADVERB: zo, dus, toch, zus, ergo, ziezo; CONJUNCTION: ook weer; USER: dus, zo, zodat, dat

GT GD C H L M O
starting /stɑːt/ = VERB: beginnen, starten, vertrekken, aanzetten, opschrikken, aan de gang maken; USER: starten, beginnend, start, beginnen, begint

GT GD C H L M O
teach /tiːtʃ/ = VERB: leren, onderwijzen, doceren, les geven, onderricht geven, afleren; USER: leren, onderwijzen, doceren, te leren, te onderwijzen

GT GD C H L M O
technologies /tekˈnɒl.ə.dʒi/ = NOUN: technologie; USER: technologieën, technologie, technieken, technologieën te

GT GD C H L M O
technology /tekˈnɒl.ə.dʒi/ = NOUN: technologie; USER: technologie, techniek, technologische, technologieën

GT GD C H L M O
than /ðæn/ = CONJUNCTION: dan; USER: dan, is dan, dan de, zijn dan

GT GD C H L M O
that /ðæt/ = CONJUNCTION: dat, opdat; PRONOUN: dat, die, wat, welke; ADVERB: zo; USER: dat, die, dat de, wat

GT GD C H L M O
the /ðiː/ = ARTICLE: de, het; USER: de, het, van de

GT GD C H L M O
them /ðem/ = PRONOUN: hen, ze, hun, zich, haar; USER: hen, ze, deze, te, hun

GT GD C H L M O
these /ðiːz/ = PRONOUN: deze, die; USER: deze, die, dit, van deze, volgende

GT GD C H L M O
this /ðɪs/ = PRONOUN: dit, deze; USER: deze, dit, dit een, van dit, de

GT GD C H L M O
those /ðəʊz/ = PRONOUN: die, degenen, zij, dat, datgene; USER: die, degenen, deze, de, die welke

GT GD C H L M O
to /tuː/ = PREPOSITION: om, aan, naar, tot, voor-, bij, om te, ter, tegen, toe, tot aan, tot op, naar toe, to-, to; USER: naar, aan, te, tot, om

GT GD C H L M O
using /juːz/ = NOUN: gebruik; USER: gebruik, met, met behulp, met behulp van, gebruik van

GT GD C H L M O
was /wɒz/ = USER: was, werd, is, was het

GT GD C H L M O
who /huː/ = CONJUNCTION: die, wie; PRONOUN: die, wie; USER: die, wie, dat

GT GD C H L M O
why /waɪ/ = ADVERB: waarom, hoezo; CONJUNCTION: waarom, hoezo; NOUN: de reden, het waarom; USER: waarom, Daarom, reden waarom, de reden waarom, waarom de

GT GD C H L M O
will /wɪl/ = VERB: zullen, willen, wensen, testeren, legateren; NOUN: wil, testament, wens, wilskracht, willekeur, uiterste wil, verbond, laatste wil; USER: zullen, wil, zal, u

GT GD C H L M O
with /wɪð/ = PREPOSITION: met, bij, van, door, samen met; USER: met, met een, van, bij, met de

GT GD C H L M O
world /wɜːld/ = NOUN: wereld, aardrijk, hoop, meningte; ADJECTIVE: wereld-, werelds; USER: wereld, hele wereld, werelds, ter wereld, s werelds

GT GD C H L M O
would /wʊd/ = VERB: zullen, willen, wensen, testeren, legateren; USER: zou, zouden, zou doen

GT GD C H L M O
you /juː/ = PRONOUN: u, je, jij, jou, jullie, gij, aan je, aan jou, gijlieden; USER: u, je, jij, jullie, kunt

105 words